Een huurovereenkomst wordt veelal aangegaan voor bepaalde tijd en eindigt in het algemeen door verloop van de huurtijd. Dit leidt bij bepaalde zaken tot een uitzondering, waaronder de huur van een woonruimte. Bij de huur van een woonruimte geldt aan het eind van de huurtijd een opzeggingsvereiste; indien niet wordt opgezegd, verandert de overeenkomst voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Desondanks komt het voor dat één of beide partijen de behoefte hebben om tijdig de overeenkomst te beëindigen. Het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) biedt in zulke situaties uitkomst: de huurovereenkomst vindt zijn einde door opzegging tegen een voor de betaling van de huurprijs overeengekomen dag. Dat brengt mee dat zowel de huurder als de verhuurder de bevoegdheid heeft om van dit recht gebruik te maken, zolang de afgesproken huurtermijn is verstreken of tussentijdse opzegging door partijen mogelijk is gemaakt. De opzegging zelf moet ongeacht de persoon door een gerechtsdeurwaarder of door een aangetekende brief plaatsvinden, al brengt dit niet altijd nietigheid met zich mee. Door nietigheid wordt geacht dat de opzegging nooit heeft plaatsgevonden.

 

Verder valt er een onderscheid te maken tussen de opzegverplichtingen van een verhuurder en die van  een huurder. Ten eerste moet bij een opzegging door de verhuurder de gronden voor opzegging door de gerechtsdeurwaarder of in de aangetekende brief worden vermeld. Deze redenen zijn limitatief, dit betekent dat opzegging met een volledig afwijkende reden ongeldig is. Hierdoor wordt de opzegging geacht nooit te hebben plaatsgevonden. Als tweede dient de verhuurder een opzegtermijn na te leven, die minstens drie maanden moet bedragen en waarbij voor ieder jaar dat de huurder de woonruimte in gebruik heeft een maand daaraan moet worden toegevoegd. Hierop geldt een maximum van zes maanden. Als laatste geldt dat de verhuurder bij de opzegging de huurder een termijn van zes weken moet geven om wel of niet in te stemmen met de huurbeëindiging. Bij dit alles geldt wel dat een opgezegde huurovereenkomst door een verhuurder van rechtswege van kracht blijft, totdat de rechter onherroepelijk heeft beslist op de vordering van de verhuurder óf totdat de huurder schriftelijk met de beëindiging heeft ingestemd.

 

De huurder is echter niet gebonden aan de opzeggingsgronden. Dit heeft te maken met de huurdersbescherming. Toch moet de huurder wel de opzegtermijn van minimaal één maand en maximaal drie maanden in acht nemen. Indien de opzegging aan medehuurders is gericht, moet dit individueel aan iedere medehuurder gebeuren op straffe van niet-ontvankelijkheidsverklaring van een volgende vordering tot beëindiging van de huur.

 

Er is sprake van een apart uitzonderingsgeval voor huurovereenkomsten van zelfstandige woonruimten met een duur van maximaal twee jaar en voor onzelfstandige woonruimten met een duur van maximaal vijf jaar. Daar brengt de Wet doorstroming huurmarkt 2015 met zich mee dat het opzeggingsvereiste geen gelding heeft bij deze soorten huurcontracten als zij na 1 juli 2016 zijn gesloten. De overeenkomst eindigt in dat geval wel na verloop van de huurtijd. Deze uitzondering vindt echter weer zijn uitzondering in enkele andere artikelen. Is uw huurovereenkomst voor een zelfstandige woonruimte langer dan twee jaar of de duur van de huurovereenkomst voor een onzelfstandige woonruimte langer dan vijf jaar, dan gelden de reguliere voorschriften.

 

Hou daarnaast wel rekening met enkele speciale maatregelen, wetten en artikelen die zijn ingevoerd in verband met de coronacrisis.